Een groep jagers is verdwaald in het bos, ze hebben uren gelopen en sterven van de dorst. Opeens zien ze een oud huisje en als ze dichterbij komen ook een oud vrouwtje.
Ze vragen om water. Geen probleem, zegt het vrouwtje, drink hier maar bij de waterput. De jagers halen een emmer water naar boven en de eerste jager die mag gaan drinken ziet een kopje staan. Hij schept het kopje vol water, maar als hij wil gaan drinken, ziet hij dat het kopje hééél vies is, de hele rand smerig en vettig. Hij huivert, maar opeens vindt hij een oplossing: hij drinkt bij het oor. De volgende jager drinkt ook bij het oor, ook al heeft zijn maat daar ook gedronken, daar zal hij geen ziektes van krijgen. En zo drinken ze allemaal bij het oor.

Wa arr'g, zegt het vrouwtje, daor drink ik ôk aaltæ!
Wat typies, daar drink ik ook altijd.

Voor de uitspraak zie Het kempenlands dialect van Casteren


Jan is al lang werkeloos is heeft geen geld meer, maar hij heeft nog wel een gouden horloge van zijn grootvader.
Hij brengt het naar een pandhuis.

De volgende dag komt hij weer het pandhuis binnen.
-Wil je het horloge terugkopen? vraagt de pandjesbaas.
-Nee, ik wil weten hoe laat het is.


Een man zat in de trein, met zijn rug in de rijrichting.
Hij trok helemaal wit weg, hield zijn hand voor zijn mond, hij moest bijna overgeven.
En jawel, het kwam er allemaal uit, hij kotste het meisje tegenover hem helemaal onder.

Vuile, gore viezerik, gilde het meisje.

De man veegde zijn mond af aan zijn mouw en zei: Viezerik? Kijk naar je eigen!


Willem-Alexander bezocht een psychiatriese instelling.
Hij werd vriendelijk rondgeleid en op een van de zalen zat een man met een bezemsteel en een roestige spijker aan een touwtje te hengelen in een teiltje met water.

De koning legde joviaal een hand op zijn schouder en vroeg: En, beste man, heb je er al veel gevangen vandaag?

Nee, zei de gek, jij bent de eerste.


Een man is de eerste dag in een bejaardentehuis. Hij loopt benieuwd de grote tuin in. Er staan een paar bankjes en daar zitten twee oude mannen op. Hij gaat op het andere bankje zitten.

De mannen zitten zwijgend naast elkaar, voor zich uit te staren.
Dan zegt de ene man: Ja, ja.
En de ander: Nee, nee.
Daarna is het weer een poosje stil.
Zegt de ene weer: Ja, ja.
Nee, nee.
En na een hele tijd:
Ja, ja.
Nee, nee.

Tsjonge, jonge, jonge! zegt de nieuwkomer.

Nu zeggen ze helemaal niets meer en hij staat op en loopt verder de tuin in.

Zegt de ene tegen de andere: Met hem praten we niet meer. Die lult te veel!


Komt een Belg bij de dokter.

Ik heb slecht nieuws voor U.
U heeft longkanker.

Ha, ha, haa, en ik heb nooit gerookt!

 

 

 

 



     Reageren