Op 5 of 6 augustus 1970 was ik op bezoek geweest bij Meitie.
De twee dagen daarvoor had ik vrijwel niet geslapen. Een Fransman die ik tijdens het liften had leren kennen, logeerde bij ons op de boerderij. Hij werkte mee op het land, hielp bij de oogst. Hij sprak vrijwel geen woord Nederlands en kon amper zijn eigen naam schrijven, maar hij wist van aanpakken. Ik vertrouwde hem niet echt (maar hij heeft nooit iets verkeerd gedaan) en ik voelde me een beetje verantwoordelijk, omdat ik hem binnen had gebracht. Het waren hete augustus-dagen. Overdag deed ik af en toe een dutje in de schaduw, om de hitte te ontvluchten. 's Nachts sliep ik bijna niet. Het woord Hoogpool had ik toen nog niet bedacht.

Ik had een groot probleem.
Vanaf mijn 17e had ik verkering met Meitie. Zij was de eerste voor mij en ik de eerste voor haar. Ik was geslaagd (2e poging) voor mijn eind-examen Gymnasium, ik zou Nederlands gaan studeren in Nijmegen. We wilden daar samen naar toe, daar waren we het zonder meer met elkaar over eens.
Samenwonen? dat begon in die tijd al normaal te worden. Trouwen paste absoluut niet in de wereldbeschouwing die in mij vaste vorm begon aan te nemen. Je vrijt met elkaar, je zorgt voor elkaar, uit vrije wil, niet omdat je dat bij de pastoor of de burgemeester beloofd hebt.
Maar als het moest dan moest het; dus toch maar trouwen, want onze ouders zouden samenwonen vast niet goed vinden. Mijn vader en moeder waren duidelijk: Trouwen! ook al zijn jullie daar eigenlijk te jong voor.
Voor mijn vader is samenwonen volkomen uitgesloten, zei Meitie, dat weet ik absoluut zeker. Dus raapte ik alle moed die ik in mezelf kon vinden bij elkaar en vroeg hem om haar hand.
De man vond het werkelijk een zeer onbetamelijk verzoek. "Kom nog maar eens terug als je afgestudeerd bent, zei hij geërgerd, wanneer je mijn dochter iets te bieden hebt."
Wat moest ik doen? Wat moesten wij doen? Ik naar Nijmegen en Meitie thuis blijven? Toch gaan samenwonen ¿ ?

Op de bewuste avond, een paar dagen na die afwijzing, was ik bij Meitie op bezoek geweest. Nadat we lang en stilletjes en aangedaan over de hele toestand gepraat hadden en een beetje gevreeën, ging ik naar huis.
Blijven slapen mocht ik niet meer. Maanden lang, misschien wel een jaar lang, had dat wél gemogen. Heel bijzonder! Het was ook wel erg ver van Heeze naar Vessem. Een uur op de brommer en als het dan ook nog vroor ... Dus mocht ik vaak blijven slapen, soms ging ik 's maandags van Heeze uit  naar school in Valkenswaard. Kreeg ik ook nog lemper mee van haar moeder, die legde ik dan in de klas op de verwarming, heerlijk voor tussen de middag.
Ik sliep wél in een ander kamertje natuurlijk! Een nachtzoentje kon ik haar nog wel gaan geven, terwijl zij al in bed lag. We hadden nooit gevraagd of dat mocht, het ging wel vér; ze moeten het geweten hebben, zonder dat ze er iets van zeiden. En op de rand van haar bed gezeten smeerde ik soms de nachtcrème op haar gezicht, ná het zoenen natuurlijk. We waren in het begin alleen teder en onschuldig, maar het nachtzoentje deden we steeds uitgebreider. Op een keer vond haar moeder een (natuurlijk gebruikt) condoom onder haar bed - hoe kon dat !? we dachten dat we die steeds zó angstvallig hadden opgeruimd.
Toen was het afgelopen met die kat-op-het-spekbinderij.

Goed, die avond laat om een uur of twaalf stapte ik op de brommer, zoals gezegd, de twee nachten daarvoor had ik nauwelijks geslapen, ik was erg moe, maar de weg kon ik dromen, geen probleem.
Toen ik in Veldhoven was, halverwege, merkte ik dat ik zat te knikkebollen. Maar ik was nog helder genoeg om mijn Kreidler Florett op de stoep te zetten en met mijn benen aan de grond mijn hoofd op het stuur te leggen, om even te pitten.
Er stopte een politie-auto. "Waar moet dat naartoe?" "Naar huis." Ik startte mijn brommer en reed vlot weg. Ze lieten me gaan. "Toch niet zat" dachten ze waarschijnlijk. Half slapend moet ik door Knegsel, door Vessem gereden hebben, ik weet er niets meer van.

Het was de tijd van de "Brede maatschappelijke discussie" over kernenergie. Ik liep met een button "Kernenergie Nee bedankt" (14e foto)
Het kernafval was een van de grootste problemen. Rijdend op de automatiese piloot dacht ik: Dat afval dat moeten ze terugschieten naar de zon, daar komt alle energie so wie so vandaan en de zon is toch één grote kernexplosie. Dat de zon daarvoor te ver weg was, dat realiseerde ik me slapend niet. Wel zag ik de zon opeens razendsnel dichterbij komen. Met een harde klap vloog ik opeens door de lucht, voelde even de top van een jong boompje onder me. Dat het niet de zon was, maar een witte reflektor in een betonnen paaltje in een van de laatste bochten voor ik thuis geweest zou zijn, dat realiseerde ik me pas later.
Ik had pijn, wist niet precies waar allemaal, kon niet op mijn rechterbeen staan. Ik zocht mijn brommer, kon hem niet vinden. Wist niet waar ik was. Ik had hulp nodig. Begon "Help" te roepen, en toen "Oe, oe, oe" en "Aaaa", ik dacht dat die klanken verder zouden dragen. Een paar mensen uit de Donk, vlakbij, kwamen op het geluid af, al hadden ze eerst gedacht dat het jongelui van een dropping waren. Ik weet niet eens meer hoe ze heetten, maar ben ze nog steeds dankbaar. In hun auto brachten ze maar het St. Jozef ziekenhuis in Eindhoven. Toen ik na 3 dagen weer wakker werd, zeiden ze dat mij knie geopereerd moest worden wanneer de ergste zwellingen weg waren. Het onderste stuk van mijn knieschijf was verbrijzeld en werd verwijderd.

Meitie kwam me opzoeken; op mijn verjaardag bracht ze me een prachtige kamerjas, zelf gemaakt! En ook nog een mobile met in de wind tinkelende schelpen (ik heb het nu opgezocht: het zijn capiz schelpen).
(De mobile heeft tot op de dag van vandaag al mijn verhuizingen overleefd.)
En Meitie was in het ziekenhuis heeeel lief voor me.

In september ging ik Nederlands studeren en tijdens de introductie liep ik met mijn hele been in het gips.
Meitie en ik gingen toch samenwonen in Nijmegen. Dat betekende wel dat Meitie een aantal jaren thuis niet meer welkom was. Mijn ouders accepteerden het eigenlijk vrij makkelijk.


Met mijn halve knieschijf kon ik daarna niet meer voetballen, niet meer springen, maar wel vrijwel zonder problemen fietsen en lopen, en gelukkig ook schaatsen!

Na 2000 kreeg ik wel weer meer pijn en begon ik last te krijgen met trappen lopen. Bij de Maartenskliniek kreeg ik een kijkoperatie. Terwijl alleen mijn been verdoofd was en ik op de monitor meekeek, zei de chirurg: "Ik kan u maar één ding garanderen, meneer van Rijthoven," - gelukkig had hij mijn gevoel humor goed ingeschat - "helemaal goed wordt uw knie niet meer." Toch was ik na die operatie redelijk pijnvrij.
Met die overgebleven halve schijf dient die knie me nu dus al meer dan 40 jaar. Ook lange dagmarsen; al begint hij tegenwoordig al na een paar kilometer te protesteren, samen met mijn heup.

De relatie met Meitie liep na een aantal jaren spaak. Maar tot haar dood bleven we elkaar zien.



     Reageren